HCM: Hoe zag de geneeskunde er uit toen de eerste steen van dit ziekenhuis gelegd werd?

Veertig jaar geleden waren de middelen waarover we beschikten bijzonder rudimentair. We hadden het elektrocardiogram en de radiografie van de thorax. We deden ook coronarografieën, maar de zalen waarin we toen werkten hebben niets, maar dan ook niets te maken met de zalen en de systemen waarover we vandaag beschikken. Wij moesten de ene na de andere plaat vervangen, wat niet bepaald dynamisch was. En dat was ongeveer alles wat er was.

Aan het eind van de jaren zeventig, begin jaren tachtig doken de eerste toestellen voor cardiale echografie op. Bij de bouw van het UZ Saint-Luc was zo'n toestel er nog niet. De eerste toestellen deden overigens alleen de A-mode, je zag dus op een oscilloscoop lijnen met bewegende puntjes, min of meer in real time.
Ook op therapeutisch vlak was er niet veel voorhanden. Coronaire angioplastie en stents bestonden gewoonweg niet. Maar de hartchirurgie bestond wel. De professoren Chalant, Ponlot en Jaumain waren hier dé artsen op dat vlak. Voordien werkten ze in Herent, maar ze 'verhuisden' mee met het ziekenhuis. Destijds werden al hartkleppen vervangen en voerde men coronaire overbruggingen uit. Professor Ponlot was zelfs een pionier in overbruggingen. Hij was een van de eerste chirurgen die arteriële overbruggingen uitvoerde.
Buiten de chirurgie waren de middelen beperkt en dat is een understatement. Er waren wel een paar geneesmiddelen, maar een patiënt met een myocardinfarct konden we alleen een bed aanbieden om dan te wachten tot het overging. Af en toe liep het niet goed af. We konden niet veel meer doen dan observeren.
De cardiovasculaire geneeskunde van vandaag is helemaal anders dan de cardiovasculaire geneeskunde van de jaren zeventig en dat is zacht uitgedrukt.


Was het een graduele evolutie per decennium of was er een heuse explosie in de 21ste eeuw?

Het was een heel graduele evolutie.
In de jaren zeventig en tachtig deden heel wat nieuwe technieken hun intrede. De meeste daarvan bestaan overigens vandaag nog, ook al zijn ze nu beter en doeltreffender dan toen. In mijn domein, de hartechografie, begon men met het verschuiven van een enkele lijn in de loop van de tijd. We konden de wanden onderscheiden, maar de visuele content was ver verwijderd van de realiteit. Aan het eind van de jaren zeventig was er de bi-dimensionele echografie, maar de kwaliteit daarvan was aanvankelijk niet zo best, maar we konden wel beter de verschillende anatomische structuren onderscheiden Daarna kwam de kleur-Doppler en zo ook de mogelijkheid om de bloedflux in de hartholten in beeld te brengen. De miniaturisatie van de sensoren leidde tot de ontwikkeling van de transoesofageale echografie. Vanaf de jaren negentig zorgde de informatisering voor een aanzienlijke verbetering van de kwaliteit van de beelden. De contrastechografie zag het licht in de jaren negentig en de driedimensionale echografie aan het begin van het jaar 2000.

Uiteindelijk ziet men heel goed hoe binnen een bepaalde techniek er sprake is van heel veel verfijning en verbetering. Neem nu een ander vlak, de coronaire beeldvorming. Daarvoor was een groot radiografietoestel om een coronarografie te maken. Maar sinds het midden van het jaar 2000 kan men ook goede beelden van de kransslagaders maken met een scanner. Helemaal in het begin hadden de eerste scanners multi-detectoren (vier). De huidige scanners hebben 256 à 320 parallelle detectoren. Dat maakt dat de tijd dat de patiënt 'niet mag ademen' gedaald is van één minuut naar vijf seconden. Dat is beslist een stap vooruit!

Gaat het eerder om verbeteringen dan om creaties?

Het gaat om beide. Er duiken niet alleen nieuwe technologieën op, maar bestaande technieken worden tegelijkertijd almaar beter. Scanners bijvoorbeeld (waarvan de 'uitvinders' een Nobelprijs kregen in 1979) bestonden al een paar jaar toen ik geneeskunde ging studeren in 1976. Die scanners waren heel 'basic' en hadden maar één detector. Om een orgaan te kunnen visualiseren, moest je de tafel waarop de patiënt lag telkens een beetje bewegen en opnieuw een beeld maken en zo telkens opnieuw. Het was onmogelijk om een hart in beweging in beeld te brengen. Vandaag, en dankzij 320 parallelle detectoren volstaat een rotatie van die detectoren. Bovendien kan men verschillende beelden maken tijdens eenzelfde hartcyclus zodat je het hart kan zien bewegen. Dat was in de jaren zeventig gewoonweg ondenkbaar. Eenzelfde vooruitgang was er bij de MRI en de tomografie met positonenemissie die er aan kwam in de jaren tachtig. We kunnen stellen dat de evolutie constant is.

Was is het aandeel van de therapeut in die evolutie? Komen er vanuit de industrie bepaalde vragen en is er overleg?

In de medische gemeenschap in brede zin was er altijd al interactie met de wereld van ingenieurs en die wierp heel wat vruchten af. Een ingenieur die in zijn eentje in een hoekje een uitvinding doet, moet daarna hoe dan ook het potentieel ervan testen op medisch vlak. Daarvoor moet hij samenwerken met klinische onderzoekers.
En ook om de nieuwe techniek te kunnen verbeteren. Als je dan bijvoorbeeld denkt aan de echografie, aanvankelijk een militaire techniek op basis van sonartechnieken, maar ze werd toegepast op de mens waardoor men later de structuren kon visualiseren waarin variabele hoeveelheden vocht zaten. Zo evolueerden defensiemechanismen naar medische toepassingen. Omdat je met echografieën in water kan 'zien', werd de techniek aanvankelijk toegepast bij patiënten die ondergedompeld werden in een bad. Maar in water zagen we alleen maar de huid. Door de detector aan de huid te plaatsen, kon men in het lichaam beginnen zien. Maar de resolutie van de beelden was zo laag dat men amper het achterliggende orgaan kon zien! Vandaag zijn de beelden dermate beter dat men anatomie kan doceren op basis van MRI- en scannerbeelden eerder dan in een autopsie zaal. De miniaturisatie (sonde) maakte het daarna mogelijk om beelden te krijgen van de structuren zelf: binnenin de vagina, het rectum, de aders, enz.

Werkt u liever met de middelen van vandaag of gaat uw voorkeur uit naar de tijd toen u pas afgestudeerd was?
Ik werk liever vandaag, daar twijfel ik geen seconde aan. Het is veel prettiger werken. Een diagnose is namelijk bijna altijd mogelijk. Je moet niet de lange weg van de differentiële diagnose afwerken, de patiënt observeren gedurende tien dagen zoals vroeger. Vandaag kunnen we al heel veel ambulant doen omdat de technieken almaar minder invasief

zijn. Daarenboven hebben we vaak al een diagnose of een sterk vermoeden na een paar uur. We begrijpen vandaag veel beter wat er gebeurt. In de jaren zeventig waren we lichtjaren verwijderd van het begrip van bepaalde mechanismen en dus ook van het genezen van bepaalde ziekten. En de toekomst ziet er nog beter uit. Binnen dertig jaar wordt het nog prettiger werken!

Is die vooruitgang, zo wel in de geneeskunde als in de wetenschap, exponentieel zoals je vaak hoort zeggen?
Dat is een moeilijke vraag. Ik denk dat de kennis en de kunde evolueren in golven. Vooral in de jaren negentig werden bepaalde eenvoudige fysio-pathologische mechanismen verduidelijkt en werden er 'eenvoudige' therapeutische remedies ontwikkeld. Ik denk daarbij aan statines, ACE-remmers, enz. Vandaag zijn de meeste 'eenvoudige' mechanismen al ontdekt en worden we geconfronteerd met veel minder eenvoudige mechanismen. Neem nu kanker. Ons begrip van die ziekte was veertig jaar geleden ronduit simplistisch. En aantal cellen die zich te snel vermenigvuldigen? Als de cellen niet vernietigd konden worden met chemostatische geneesmiddelen, dan werd er chirurgisch ingegrepen of met radiotherapie. Dankzij de ontwikkeling van de moleculaire biologie begrijpen we de ziekte nu veel beter wat tot nieuwe moleculen leidde die de progressie van bepaalde kankers zelfs kunnen stopzetten. Het is echt niet meer te vergelijken met vier decennia geleden.

Zijn we nu in 'latentietijd'?

In zekere zin wel. Therapeutische vooruitgang is niet mogelijk zonder een beter begrip van de mechanismen van ziekten. Veel van die mechanismen werden de afgelopen veertig jaar verduidelijkt en de mechanismen waarvoor dat nog niet het geval is, zijn dermate complex dat zelfs de meest moderne technologie ze nog maar oppervlakkig kan 'benaderen'.

HCM: Hoe zag de geneeskunde er uit toen de eerste steen van dit ziekenhuis gelegd werd? Veertig jaar geleden waren de middelen waarover we beschikten bijzonder rudimentair. We hadden het elektrocardiogram en de radiografie van de thorax. We deden ook coronarografieën, maar de zalen waarin we toen werkten hebben niets, maar dan ook niets te maken met de zalen en de systemen waarover we vandaag beschikken. Wij moesten de ene na de andere plaat vervangen, wat niet bepaald dynamisch was. En dat was ongeveer alles wat er was. Aan het eind van de jaren zeventig, begin jaren tachtig doken de eerste toestellen voor cardiale echografie op. Bij de bouw van het UZ Saint-Luc was zo'n toestel er nog niet. De eerste toestellen deden overigens alleen de A-mode, je zag dus op een oscilloscoop lijnen met bewegende puntjes, min of meer in real time. Ook op therapeutisch vlak was er niet veel voorhanden. Coronaire angioplastie en stents bestonden gewoonweg niet. Maar de hartchirurgie bestond wel. De professoren Chalant, Ponlot en Jaumain waren hier dé artsen op dat vlak. Voordien werkten ze in Herent, maar ze 'verhuisden' mee met het ziekenhuis. Destijds werden al hartkleppen vervangen en voerde men coronaire overbruggingen uit. Professor Ponlot was zelfs een pionier in overbruggingen. Hij was een van de eerste chirurgen die arteriële overbruggingen uitvoerde. Buiten de chirurgie waren de middelen beperkt en dat is een understatement. Er waren wel een paar geneesmiddelen, maar een patiënt met een myocardinfarct konden we alleen een bed aanbieden om dan te wachten tot het overging. Af en toe liep het niet goed af. We konden niet veel meer doen dan observeren. De cardiovasculaire geneeskunde van vandaag is helemaal anders dan de cardiovasculaire geneeskunde van de jaren zeventig en dat is zacht uitgedrukt. Was het een graduele evolutie per decennium of was er een heuse explosie in de 21ste eeuw? Het was een heel graduele evolutie. In de jaren zeventig en tachtig deden heel wat nieuwe technieken hun intrede. De meeste daarvan bestaan overigens vandaag nog, ook al zijn ze nu beter en doeltreffender dan toen. In mijn domein, de hartechografie, begon men met het verschuiven van een enkele lijn in de loop van de tijd. We konden de wanden onderscheiden, maar de visuele content was ver verwijderd van de realiteit. Aan het eind van de jaren zeventig was er de bi-dimensionele echografie, maar de kwaliteit daarvan was aanvankelijk niet zo best, maar we konden wel beter de verschillende anatomische structuren onderscheiden Daarna kwam de kleur-Doppler en zo ook de mogelijkheid om de bloedflux in de hartholten in beeld te brengen. De miniaturisatie van de sensoren leidde tot de ontwikkeling van de transoesofageale echografie. Vanaf de jaren negentig zorgde de informatisering voor een aanzienlijke verbetering van de kwaliteit van de beelden. De contrastechografie zag het licht in de jaren negentig en de driedimensionale echografie aan het begin van het jaar 2000.Uiteindelijk ziet men heel goed hoe binnen een bepaalde techniek er sprake is van heel veel verfijning en verbetering. Neem nu een ander vlak, de coronaire beeldvorming. Daarvoor was een groot radiografietoestel om een coronarografie te maken. Maar sinds het midden van het jaar 2000 kan men ook goede beelden van de kransslagaders maken met een scanner. Helemaal in het begin hadden de eerste scanners multi-detectoren (vier). De huidige scanners hebben 256 à 320 parallelle detectoren. Dat maakt dat de tijd dat de patiënt 'niet mag ademen' gedaald is van één minuut naar vijf seconden. Dat is beslist een stap vooruit! Gaat het eerder om verbeteringen dan om creaties? Het gaat om beide. Er duiken niet alleen nieuwe technologieën op, maar bestaande technieken worden tegelijkertijd almaar beter. Scanners bijvoorbeeld (waarvan de 'uitvinders' een Nobelprijs kregen in 1979) bestonden al een paar jaar toen ik geneeskunde ging studeren in 1976. Die scanners waren heel 'basic' en hadden maar één detector. Om een orgaan te kunnen visualiseren, moest je de tafel waarop de patiënt lag telkens een beetje bewegen en opnieuw een beeld maken en zo telkens opnieuw. Het was onmogelijk om een hart in beweging in beeld te brengen. Vandaag, en dankzij 320 parallelle detectoren volstaat een rotatie van die detectoren. Bovendien kan men verschillende beelden maken tijdens eenzelfde hartcyclus zodat je het hart kan zien bewegen. Dat was in de jaren zeventig gewoonweg ondenkbaar. Eenzelfde vooruitgang was er bij de MRI en de tomografie met positonenemissie die er aan kwam in de jaren tachtig. We kunnen stellen dat de evolutie constant is. Was is het aandeel van de therapeut in die evolutie? Komen er vanuit de industrie bepaalde vragen en is er overleg? In de medische gemeenschap in brede zin was er altijd al interactie met de wereld van ingenieurs en die wierp heel wat vruchten af. Een ingenieur die in zijn eentje in een hoekje een uitvinding doet, moet daarna hoe dan ook het potentieel ervan testen op medisch vlak. Daarvoor moet hij samenwerken met klinische onderzoekers. En ook om de nieuwe techniek te kunnen verbeteren. Als je dan bijvoorbeeld denkt aan de echografie, aanvankelijk een militaire techniek op basis van sonartechnieken, maar ze werd toegepast op de mens waardoor men later de structuren kon visualiseren waarin variabele hoeveelheden vocht zaten. Zo evolueerden defensiemechanismen naar medische toepassingen. Omdat je met echografieën in water kan 'zien', werd de techniek aanvankelijk toegepast bij patiënten die ondergedompeld werden in een bad. Maar in water zagen we alleen maar de huid. Door de detector aan de huid te plaatsen, kon men in het lichaam beginnen zien. Maar de resolutie van de beelden was zo laag dat men amper het achterliggende orgaan kon zien! Vandaag zijn de beelden dermate beter dat men anatomie kan doceren op basis van MRI- en scannerbeelden eerder dan in een autopsie zaal. De miniaturisatie (sonde) maakte het daarna mogelijk om beelden te krijgen van de structuren zelf: binnenin de vagina, het rectum, de aders, enz. Werkt u liever met de middelen van vandaag of gaat uw voorkeur uit naar de tijd toen u pas afgestudeerd was? Ik werk liever vandaag, daar twijfel ik geen seconde aan. Het is veel prettiger werken. Een diagnose is namelijk bijna altijd mogelijk. Je moet niet de lange weg van de differentiële diagnose afwerken, de patiënt observeren gedurende tien dagen zoals vroeger. Vandaag kunnen we al heel veel ambulant doen omdat de technieken almaar minder invasief zijn. Daarenboven hebben we vaak al een diagnose of een sterk vermoeden na een paar uur. We begrijpen vandaag veel beter wat er gebeurt. In de jaren zeventig waren we lichtjaren verwijderd van het begrip van bepaalde mechanismen en dus ook van het genezen van bepaalde ziekten. En de toekomst ziet er nog beter uit. Binnen dertig jaar wordt het nog prettiger werken! Is die vooruitgang, zo wel in de geneeskunde als in de wetenschap, exponentieel zoals je vaak hoort zeggen? Dat is een moeilijke vraag. Ik denk dat de kennis en de kunde evolueren in golven. Vooral in de jaren negentig werden bepaalde eenvoudige fysio-pathologische mechanismen verduidelijkt en werden er 'eenvoudige' therapeutische remedies ontwikkeld. Ik denk daarbij aan statines, ACE-remmers, enz. Vandaag zijn de meeste 'eenvoudige' mechanismen al ontdekt en worden we geconfronteerd met veel minder eenvoudige mechanismen. Neem nu kanker. Ons begrip van die ziekte was veertig jaar geleden ronduit simplistisch. En aantal cellen die zich te snel vermenigvuldigen? Als de cellen niet vernietigd konden worden met chemostatische geneesmiddelen, dan werd er chirurgisch ingegrepen of met radiotherapie. Dankzij de ontwikkeling van de moleculaire biologie begrijpen we de ziekte nu veel beter wat tot nieuwe moleculen leidde die de progressie van bepaalde kankers zelfs kunnen stopzetten. Het is echt niet meer te vergelijken met vier decennia geleden. Zijn we nu in 'latentietijd'? In zekere zin wel. Therapeutische vooruitgang is niet mogelijk zonder een beter begrip van de mechanismen van ziekten. Veel van die mechanismen werden de afgelopen veertig jaar verduidelijkt en de mechanismen waarvoor dat nog niet het geval is, zijn dermate complex dat zelfs de meest moderne technologie ze nog maar oppervlakkig kan 'benaderen'.