...

De afgelopen maanden richtte een microscopisch klein virus een enorme ravage aan in de samenleving. Het had veel weg van een oorlogssituatie maar dan zonder de materiële ravage die daarmee gepaard gaat. De pandemie stelde zorgverleners en de organisatie van de gezondheidszorg extreem op de proef. Apocalyptische beelden uit Italië staan velen nog op het netvlies gebrand. Zorgverleners stappen doorgaans in het beroep omdat ze zorg willen verlenen. Het lijkt een open deur intrappen maar dat is het niet. Dit gaat in essentie over idealisme, over anderen helpen. Dat bleek ook. Dankzij hun tomeloze inzet konden ziekenhuizen supersnel schakelen. In een mum van tijd creëerden ze aparte ingangen, covidunits, bijkomende (peperdure) bedden intensieve zorg... Gelukkig zaten er ook in Brussel een aantal wakkere leidinggevenden - lees: ambtenaren en virologen - aan de knoppen. Zij keken evenmin op een uurtje. De regering toont zich niet krenterig. Eén miljard voorschot bracht in een eerste fase soelaas voor de oplopende kosten en de ingestorte inkomsten van de ziekenhuizen. Begin juni vond de overheid een tweede miljard, waarvan de helft voor de psychiatrische ziekenhuizen. Nog tijdens de crisis spijkerde het Riziv de nomenclatuur bij. Maar alle inspanningen ten spijt liep het hier en daar toch verkeerd. Vooral de Limburgse ziekenhuizen hadden moeite om de enorme toevloed te verwerken. Gelukkig bleven we al bij al wel gespaard van Italiaanse toestanden. Tot zover het goede nieuws. Fouten zijn er uiteraard ook gemaakt. Het ontbreken van voldoende persoonlijk beschermingsmateriaal in het heetst van de strijd was er daar één van. Een vooruitziende overheid beschikt over een strategische voorraad. Blusmateriaal zoeken op het moment dat de vlammen door het dak slaan, is geen goed beleid. Nog een heikel punt waren de woonzorgcentra. Vele centra deden het prima, elders was de toestand schrijnend. Geld is belangrijk. Zeker. Nogal wat pijnpunten zijn evenwel toe te schrijven aan de zeer wanordelijke Belgische staatshuishouding. Beslissings- en bevoegdheidsniveaus lopen door elkaar. Een kat vindt er haar jongen niet in terug. Of pas na moeizaam en tijdrovend overleg. Voor de organisatie van de gezondheidszorg is de zesde staatshervorming een draak. Pijnlijk duidelijk werd tevens dat we geen dragende politici hebben, staatsmanschap ontbreekt. Een lichtpuntje is wel dat de politieke kaste lijkt te beseffen dat er iets moet veranderen. Zelfs als de beleidsvoerders erin slagen snel te schakelen - en dat is maar de vraag - dan nog ziet de gezondheidszorg er post-corona helemaal anders uit. Ziekenhuizen houden zich klaar voor een tweede covid-19-golf in het najaar. Dat vergt een hele (re)organisatie. De werkomstandigheden van artsen en verplegend personeel worden er niet prettiger op. Strenge hygiënische voorzorgsmaatregelen, mondkapjes, schorten en zo meer maken het werk nog zwaarder dan het al was. Tijdens de coronacrisis stond niet-dringende zorg on hold. Post-corona volgt er derhalve een enorme inhaalbeweging. Hoe? De anderhalve meter regel beperkt de capaciteit van wachtkamers en zalen. Deontologisch werkende artsen kunnen in eenzelfde tijdsspanne veel minder patiënten zien dan voorheen. De achterstand wegwerken zal dus lang duren. En in de prestatiebetaling betekent dit dat ze een stukje inkomen kwijtspelen. Dat heeft ook voor de ziekenhuizen budgettaire gevolgen. Het water staat hen al aan de lippen. Nog langere werkdagen van de artsen kan dit compenseren. Willen we dat? Wordt dit het 'nieuwe normaal', wetende dat een belangrijk percentage zorgverleners nu al de uitputting nabij is? In het volle besef dat revoluties zeldzaam zijn, luidt de hamvraag: hoe bereiken we post-corona een nieuw evenwicht?