De toekenning van het voorschot aan de ziekenhuizen

...

Vrij snel is duidelijk geworden dat ziekenhuizen door de coronacrisis financieel ondersteund moesten worden. Ziekenhuizen en zorgverleners hadden direct bepaalde meerkosten voor de uitvoering van de noodplannen en tegelijkertijd was er een daling van de inkomsten door de annulering van ingrepen, onderzoeken en consultaties vanaf 14 maart 2020. De overheid onderzoekt nog hoe kan worden verhinderd dat zwaar belaste ziekenhuizen in hun globale financiering benadeeld worden ten opzichte van minder belaste ziekenhuizen ( Comité Hopsital & Transpart Surge Capacity, 30 april 2020).Op basis van een K.B. nr. 10 van 19 april 2020 is wel al een voorschot van 1 miljard euro toegekend aan de ziekenhuizen. Later zal er nog een verrekening plaatsvinden van het toegekende voorschot. Een deel van de toegekende middelen zijn voor het beheer van het ziekenhuis, en ander deel is voor de financiering van de zelfstandige ziekenhuisartsen. Minister De Block liet weten dat in overleg met de sector indicatieve richtlijnen worden ontwikkeld voor de interne verdeling van het budget binnen het ziekenhuis. Het toegekende voorschot dat een deel van de verloren inkomsten moet compenseren belet niet dat er in ziekenhuizen vragen komen over een eventuele 'herverdeling' van de erelonen van zelfstandige ziekenhuisartsen voor prestaties van de afgelopen en voor de komende weken. Het is duidelijk dat de verschillen in honoraria groot kunnen zijn. Sommige (zelfstandige) artsen zijn volop ingezet in de eerste golf en hebben veel prestaties verricht en honoraria gegenereerd. Andere artsen kregen van de ziekenhuisdirecties te horen dat ze de niet-dringende consultaties, ingrepen en onderzoeken niet meer konden uitvoeren waardoor ze vanaf midden maart nauwelijks nog inkomsten hadden.Deze ziekenhuisartsen vragen soms een vorm van compensatie. Ze zijn van oordeel dat ze er zelf niet voor hebben gekozen om een aantal weken niet meer te werken. De ziekenhuisdirectie vroeg hen immers om de niet-dringende activiteiten te annuleren zodat er voldoende capaciteit was voor de covid-19-patiënten. Vraag is dan of een zekere vorm van solidariteit kan worden 'georganiseerd' om deze onverwachte verschillen in honoraria te milderen.Artikel 146 Ziekenhuiswet bepaalt in beperkende zin welke stelsels van vergoeding in ziekenhuizen kunnen worden toegepast. Die wijze van vergoeding moet in principe ook in het contract arts-ziekenhuis vermeld staan. Tal van ziekenhuisartsen hebben het stelsel van de vergoeding per prestatie of het stelsel van de vergoeding gegrond op de verdeling van een 'pool' van vergoedingen per prestatie. Vaak is die pool dan georganiseerd op het niveau van een dienst.Het is duidelijk dat aan het stelsel van vergoedingen in principe niet zomaar zonder akkoord van de individuele arts kan worden geraakt. Een ziekenhuis zou misschien kunnen opwerpen dat er sprake is van een overmacht maar zelfs in geval van overmacht zal eerst moeten worden nagegaan of er in de toepasselijke contractuele bepalingen geen bijzondere regeling voor een situatie van (tijdelijke) overmacht is voorzien. Is die regeling voorzien, dan moet die in principe worden toegepast. Is er geen bijzondere regeling voorzien dan biedt art. 155, § 4 Ziekenhuiswet toch nog een mogelijkheid om tot een vorm van 'financiële solidariteit' tussen de ziekenhuisartsen te komen. Dit vereist dan wel de medewerking van de medische raad.Artikel 155, § 4 Ziekenhuiswet laat toe om voor de verwezenlijking van maatregelen om de medische activiteit in het ziekenhuis in stand te houden of te bevorderen aan te kloppen bij de medische raad. De medische raad en de ziekenhuisbeheerder kunnen dan een akkoord afsluiten omtrent 1° de inhoudingen op de erelonen (van bv. de artsen die per prestatie of via een deel van een pool worden vergoed) die in percenten kunnen worden uitgedrukt en 2° de aanwending ervan.In het verleden werden dergelijke akkoorden bijvoorbeeld afgesloten om solidariteit te creëren met specialisten die vanuit de nomenclatuur 'minder interessant' werden gefinancierd. Een zelfde regeling zou nu kunnen worden toegepast voor de coronaperiode. De medische raad en de ziekenhuisbeheerder kunnen beslissen om bij die artsen die veel hebben kunnen presteren de afgelopen weken tijdelijk en uitzonderlijk een hogere afhouding op hun erelonen door te voeren. Die afdracht kan dan worden gebruikt om aan te wenden voor de vergoeding van die artsen die omwille van de coronacrisis geen activiteiten konden ontwikkelen in het ziekenhuis. Het spreekt voor zich dat een dergelijke regeling beperkt in de tijd moet zijn, rekening moet houden met de toepasselijke wetgeving en niet-discriminatoir mag zijn. Er moet bijvoorbeeld voor worden gezorgd dat artsen die wel covid-19-patiënten hebben behandeld, nog steeds een hogere vergoeding ontvangen dan de andere artsen. Eerstgenoemde artsen hebben uiteindelijk ook risico's moeten nemen bij het behandelen van covid-19-patiënten. Het financieel akkoord dat de medische raad afsluit met de ziekenhuisbeheerder moet in principe niet worden voorgelegd aan de vergadering van ziekenhuisartsen en is volgens art. 155, § 5 Ziekenhuiswet bindend voor de individuele ziekenhuisartsen.