Op 9 augustus 1963 kondigde koning Boudewijn de wet 'tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering' (de ZIV-wet) af. De wet werd bekendgemaakt in het Staatsblad van 1 en 2 november 1963 -- dat kon toen blijkbaar nog op feestdagen....

Deze ZIV-wet vormt één van de pijlers van wat onze verzorgingsstaat is geworden. Het zestigjarige bestaan van de wet - die al heel snel ingrijpende wijzigingen onderging - is een goede aanleiding om de huidige generatie artsen het ontstaan en de belangrijkste bepalingen in herinnering te brengen.

Eerste mislukte poging

Wat vooraf ging. Een besluitwet van 28 december 1944 'betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders' voerde voor alle arbeiders een verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering in.

Een eerste poging om dit zogenaamde 'maatschappelijke experiment' in een afzonderlijke wet te regelen gebeurde in 1959 door de toenmalige minister van sociale voorzorg Léon Servais, een Waalse christendemocraat, in de regering geleid door Gaston Eyskens. Dit wetsontwerp haalde echter de parlementaire eindstreep niet.

Dezelfde regering keurde wel in februari 1961 de zogenaamde Eenheidswet goed. Die Eenheidswet bevatte een bepaling (artikel 52) die aan de minister van sociale voorzorg de bevoegdheid gaf om 'maximumtarieven voor honoraria' vast te stellen, in afwachting van een meer structurele wettelijke regeling van de ziekteverzekering. Die bepaling stuitte toen niet op artsenverzet, of toch niet openlijk.

Breed parlementair draagvlak

Op 8 maart 1963 diende de Waalse socialist Edmond Leburton, minister van sociale voorzorg in de regering geleid door Théo Lefèvre het wetsontwerp in tot instelling en organisatie van een regeling voor een verplichte ZIV. De eerste zin van de memorie van toelichting bij het ontwerp schetste de maatschappelijke achtergrond treffend en klinkt ook vandaag nog vertrouwd in de oren: 'De sedert 1945 ingevoerde ziekteverzekering heeft in de loop van achttien jaren werking haar uitgaven zien stijgen in een mate die in wanverhouding staat tot een gelijklopende stijging van haar inkomsten'.

De afhandeling van het wetsontwerp verliep in een snel tempo. De Raad van State maakte zijn beklag dat hij maar twee weken tijd kreeg om een advies te formuleren over een ontwerp met 159 bepalingen.

Reeds op 27 juni 1963 keurde de Kamer van Volksvertegenwoordigers het wetsontwerp goed met 156 stemmen voor, 17 tegen en 8 onthoudingen. De Senaat die toen nog een volwaardig lid was van de wetgevende macht keurde op 31 juli 1963 het ontwerp goed met 109 stemmen voor, 17 tegen en 26 onthoudingen. Een en ander wees dus op een breed draagvlak. En toch...

'Operatie valies'

De aldus goedgekeurde wet van 9 augustus 1963 had in werking moeten treden op 1 januari 1964. Op de valreep werd ze echter nog grondig gewijzigd door de wet van 24 december 1963 (Staatsblad van 26 december 1963). Deze werd eufemistisch betiteld als een 'aanvulling' van de oorspronkelijke wet. Ze komt verder nog uitvoeriger aan bod. Bovendien kwam het tot dan toe sluimerende verzet van artsen tegen de ZIV-wet op 1 en 2 april 1964 openlijk tot uiting in wat bekend staat als 'operatie valies'. En dat zou een jaar later opnieuw -- de wet van 8 april 1965 tot wijziging van de ZIV-wet, Staatsblad van 20 mei 1965 -- leiden tot ingrijpende aanpassingen in die wet.

In de volgende afleveringen komen de wettelijke verplichtingen van de artsen en de zogenaamde betrekkingen met de mutualiteiten en de verzekerden uitvoeriger aan bod. Dit tegen de achtergrond van de in het collectieve geheugen verankerde artsenstaking in april 1964.

Op 9 augustus 1963 kondigde koning Boudewijn de wet 'tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering' (de ZIV-wet) af. De wet werd bekendgemaakt in het Staatsblad van 1 en 2 november 1963 -- dat kon toen blijkbaar nog op feestdagen.... Deze ZIV-wet vormt één van de pijlers van wat onze verzorgingsstaat is geworden. Het zestigjarige bestaan van de wet - die al heel snel ingrijpende wijzigingen onderging - is een goede aanleiding om de huidige generatie artsen het ontstaan en de belangrijkste bepalingen in herinnering te brengen.Eerste mislukte pogingWat vooraf ging. Een besluitwet van 28 december 1944 'betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders' voerde voor alle arbeiders een verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering in. Een eerste poging om dit zogenaamde 'maatschappelijke experiment' in een afzonderlijke wet te regelen gebeurde in 1959 door de toenmalige minister van sociale voorzorg Léon Servais, een Waalse christendemocraat, in de regering geleid door Gaston Eyskens. Dit wetsontwerp haalde echter de parlementaire eindstreep niet. Dezelfde regering keurde wel in februari 1961 de zogenaamde Eenheidswet goed. Die Eenheidswet bevatte een bepaling (artikel 52) die aan de minister van sociale voorzorg de bevoegdheid gaf om 'maximumtarieven voor honoraria' vast te stellen, in afwachting van een meer structurele wettelijke regeling van de ziekteverzekering. Die bepaling stuitte toen niet op artsenverzet, of toch niet openlijk. Breed parlementair draagvlakOp 8 maart 1963 diende de Waalse socialist Edmond Leburton, minister van sociale voorzorg in de regering geleid door Théo Lefèvre het wetsontwerp in tot instelling en organisatie van een regeling voor een verplichte ZIV. De eerste zin van de memorie van toelichting bij het ontwerp schetste de maatschappelijke achtergrond treffend en klinkt ook vandaag nog vertrouwd in de oren: 'De sedert 1945 ingevoerde ziekteverzekering heeft in de loop van achttien jaren werking haar uitgaven zien stijgen in een mate die in wanverhouding staat tot een gelijklopende stijging van haar inkomsten'. De afhandeling van het wetsontwerp verliep in een snel tempo. De Raad van State maakte zijn beklag dat hij maar twee weken tijd kreeg om een advies te formuleren over een ontwerp met 159 bepalingen. Reeds op 27 juni 1963 keurde de Kamer van Volksvertegenwoordigers het wetsontwerp goed met 156 stemmen voor, 17 tegen en 8 onthoudingen. De Senaat die toen nog een volwaardig lid was van de wetgevende macht keurde op 31 juli 1963 het ontwerp goed met 109 stemmen voor, 17 tegen en 26 onthoudingen. Een en ander wees dus op een breed draagvlak. En toch... 'Operatie valies'De aldus goedgekeurde wet van 9 augustus 1963 had in werking moeten treden op 1 januari 1964. Op de valreep werd ze echter nog grondig gewijzigd door de wet van 24 december 1963 (Staatsblad van 26 december 1963). Deze werd eufemistisch betiteld als een 'aanvulling' van de oorspronkelijke wet. Ze komt verder nog uitvoeriger aan bod. Bovendien kwam het tot dan toe sluimerende verzet van artsen tegen de ZIV-wet op 1 en 2 april 1964 openlijk tot uiting in wat bekend staat als 'operatie valies'. En dat zou een jaar later opnieuw -- de wet van 8 april 1965 tot wijziging van de ZIV-wet, Staatsblad van 20 mei 1965 -- leiden tot ingrijpende aanpassingen in die wet.In de volgende afleveringen komen de wettelijke verplichtingen van de artsen en de zogenaamde betrekkingen met de mutualiteiten en de verzekerden uitvoeriger aan bod. Dit tegen de achtergrond van de in het collectieve geheugen verankerde artsenstaking in april 1964.