Erkenningsnormen zijn gemeenschapsmaterie maar het (federale) Rekenhof oefent wel voorafgaand toezicht uit op de budgettaire gevolgen voor het federale niveau. Daar staat tegenover dat het Rekenhof de financiële gevolgen voor de gemeenschappen niet hoeft na te gaan wanneer het over de - federale - programmering en financiering van de exploitatie gaat...
Op 23 december 2021 legde de Raad van State het Grondwettelijk Hof de vraag voor of dat onderscheid tussen de federale overheid en de gemeenschappen geen schending van de grondwet is, meer bepaald van het principe van gelijke behandeling (artikel 10 en 11). In een arrest van 16 maart 2023 antwoordde het Grondwettelijk Hof dat er geen schending is.
Het Grondwettelijk Hof herinnert eraan dat het beginsel van gelijkheid en niet- discriminatie niet uitsluit dat een verschil in behandeling tussen verschillende categorieën van personen wordt ingesteld.
Dat verschil moet wel op een objectief criterium berusten en het moet redelijk verantwoord zijn. Hier gaat het dus om een verschil in behandeling tussen de federale overheid en de gemeenschappen. Ze zijn in principe met elkaar vergelijkbaar en moeten volgens het Hof in beginsel dus ook gelijk behandeld worden.
Vervolgens bevestigt het Hof wat iedereen in de sector zonder meer zal onderschrijven: de bevoegdheidverdelende bepalingen zijn "een complex geheel van regels. Ze zijn het resultaat van politieke akkoorden bereikt naar aanleiding van de verschillende opeenvolgende staatshervormingen. De regels beogen een evenwicht te verzekeren tussen de belangen van de federale overheid en van de verschillende gemeenschappen en gewesten."
Geen politiek
Het is echter niet de opdracht van het Hof om de politieke keuzes inzake de bevoegdheidsverdeling tussen de federale overheid en de gemeenschappen in vraag te stellen. Evenmin mag het Hof bepalen met welke modaliteiten de uitoefening van een bepaalde bevoegdheid gepaard moet gaan. Die beoordeling komt toe aan de wetgever. De keuzes van de wetgever mogen slechts afgekeurd worden in zoverre een verschillende behandeling van de federale overheid en de gemeenschappen - zoals hier het geval is - onevenredige gevolgen zou hebben.
Het voorafgaandelijk toezicht door het Rekenhof op de erkenningsnormen van de gemeenschappen is volgens het Hof gerechtvaardigd wegens de weerslag die zij kunnen hebben op de begroting van de federale overheid en op die van de sociale zekerheid.
De verzoekende partijen waren Santhea, de Waalse tegenhanger van Zorgnet-Icuro, en het Waals Gewest. Ze toonden volgens het Hof niet aan dat de beleidskeuze van de wetgever om geen voorafgaandelijk toezicht op te leggen wanneer de federale overheid haar bevoegdheden uitoefent, onevenredige gevolgen zou hebben voor de gemeenschappen. Van een schending van het gelijkheidsbeginsel is bijgevolg geen sprake.
Op 23 december 2021 legde de Raad van State het Grondwettelijk Hof de vraag voor of dat onderscheid tussen de federale overheid en de gemeenschappen geen schending van de grondwet is, meer bepaald van het principe van gelijke behandeling (artikel 10 en 11). In een arrest van 16 maart 2023 antwoordde het Grondwettelijk Hof dat er geen schending is. Het Grondwettelijk Hof herinnert eraan dat het beginsel van gelijkheid en niet- discriminatie niet uitsluit dat een verschil in behandeling tussen verschillende categorieën van personen wordt ingesteld. Dat verschil moet wel op een objectief criterium berusten en het moet redelijk verantwoord zijn. Hier gaat het dus om een verschil in behandeling tussen de federale overheid en de gemeenschappen. Ze zijn in principe met elkaar vergelijkbaar en moeten volgens het Hof in beginsel dus ook gelijk behandeld worden. Vervolgens bevestigt het Hof wat iedereen in de sector zonder meer zal onderschrijven: de bevoegdheidverdelende bepalingen zijn "een complex geheel van regels. Ze zijn het resultaat van politieke akkoorden bereikt naar aanleiding van de verschillende opeenvolgende staatshervormingen. De regels beogen een evenwicht te verzekeren tussen de belangen van de federale overheid en van de verschillende gemeenschappen en gewesten." Geen politiek Het is echter niet de opdracht van het Hof om de politieke keuzes inzake de bevoegdheidsverdeling tussen de federale overheid en de gemeenschappen in vraag te stellen. Evenmin mag het Hof bepalen met welke modaliteiten de uitoefening van een bepaalde bevoegdheid gepaard moet gaan. Die beoordeling komt toe aan de wetgever. De keuzes van de wetgever mogen slechts afgekeurd worden in zoverre een verschillende behandeling van de federale overheid en de gemeenschappen - zoals hier het geval is - onevenredige gevolgen zou hebben. Het voorafgaandelijk toezicht door het Rekenhof op de erkenningsnormen van de gemeenschappen is volgens het Hof gerechtvaardigd wegens de weerslag die zij kunnen hebben op de begroting van de federale overheid en op die van de sociale zekerheid. De verzoekende partijen waren Santhea, de Waalse tegenhanger van Zorgnet-Icuro, en het Waals Gewest. Ze toonden volgens het Hof niet aan dat de beleidskeuze van de wetgever om geen voorafgaandelijk toezicht op te leggen wanneer de federale overheid haar bevoegdheden uitoefent, onevenredige gevolgen zou hebben voor de gemeenschappen. Van een schending van het gelijkheidsbeginsel is bijgevolg geen sprake.